Mijn opa in de oorlog

In tegenstelling tot de vader van mijn vader (geboren in 1885) is mijn opa niet in dienst geweest en was dus ook niet gemobiliseerd in de jaren '14 -'18. Hij werd gered door broederdienst. Hij heeft dus niet de levenslange fascinatie bezeten die veel jongens overhouden aan hun diensttijd. Nog voor uniformen of strikte organisaties noch voor kanonnen en hun militaire macht. Hij is altijd een onafhankelijke geest kunnen blijven temidden van de gewone mensen.

Toen het boerenbedrijf eindelijk na jaren sappelen er bovenop dreigde te geraken brak de tweede oorlog uit. Helemaal als een verrassing kwam dit niet want er werkten al jaren duitse dienstmeiden op de boerderij die aangestoken waren door een hernieuwd duits zelfvertrouwen Deze vertelden dat hun vaders,broers en mannen binnenkort kwamen halen wat hen toch eigenlijk toebehoorde; de nederlandse rijkdom. Voor het sterk verarmde duitse werkvolk was dit een hoopvolle gedachte geworden.

Het begon dan ook met het roven. Ik heb het mijn opa niet meer kunnen vragen maar ik denk dat de eerste bezoeken aan de boerderij van nederlandse en duitse ambtenaren, de gelaarsde notitieblokjes,het verzet hebben gezaaid. De contacten met de overheid hadden zich tot dan toe voornamelijk op locaal niveau afgespeeld, daar viel goed mee te leven. De Duits-Nederlandse centrale overheid van die dagen echter manifesteerde zich direct als een lompe dief.

Eerst kwamen de neven, zij waren student of gedemobiliseerd soldaat, zij werkten en aten mee en daarvoor moest extra eten worden achtergehouden.Zij ,de onderduikers, konden niet meer onder eigen naam aan het openbare leven deelnemen en het was dus noodzaak hen een valse identiteit te geven. Om deze reden ontstonden er rondom de onderduikers, structuren die konden vervalsen, voedsel konden verzorgen en veiligheid en transport konden bieden.

Omdat mijn opa onderdak bood aan onderduikers en zijn dochter Adèle lid was van de organisatie werd de boerderij immer meer een plaats waar veiligheid geboden kon worden aan mensen op wie door de overheid werd gejaagd. Halverwege 1943 is zo het joodse meisje Steffie Tikotin naar de boerderij gesluisd waar zij de rest van de oorlog heeft doorgebracht. Zij is nog altijd onze tante Steffie en woont nu in Cardiff.

In 1944 werd de strijd harder en ontstond de knokploeg-structuur. Er kon minder gerommeld worden en wat er nodig was voor de ondergrondse moest gepakt worden. Er was bewapening nodig en training. De overheid stelde op alle weerspannigheden een mogelijke doodstraf. De boerderij werd een uitvalsbasis voor een bewapende knokploeg. Vanuit de boerderij werden overvallen gepleegd met meer of minder sucses, op het land achter de boerderij werden 's nachts wapendroppings uitgevoerd. De zone heette voor de piloten: W for Winnipeg. Spijt was er voor de dochters dat er van de mooie parachutezijde (nylon?)geen jurken mochten worden gemaakt. Met de ontvangen wapens moest worden geoefend, hetgeen gebeurde op winderige dagen op de zolder. Daarbij vlogen eens enkele kogels door het rieten dak en sloegen in naast de klompen van mijn opa die juist aan het kwaaitjes wieden was in de tuin.

Op 7 juli 1944 raakten twee bommenwerpers elkaar boven Hoorn. Van alle bemanningsleden bereikten er maar acht met hun parachute de grond. Zeven werden er gepakt. Een (ball-turret-gunner?)ontsnapte en werd door mijn tantes enkele dagen later aangetroffen in de moestuin van mijn opa. Ook deze man, Arthur Brown, werd opgenomen en is later via Spanje ontkomen.

De boerderij kon in de winter van 1944-1945 niet meer aan zoveel mensen eten verschaffen; onderduikers, de knokploeg, het gezin zelf maar ook de velen die op hongertochten de boerderij aandeden hadden alles opgegeten. De knokploeg moest verkassen en men heeft de laatste oorlogsmaanden maar net uitgezongen. De bevrijdingsfoto met al die graatmagere bekkies spreekt boekdelen.

Vele verhalen zijn over deze tijd op dit stukje platteland geboekstaafd en voor de geÏnteresserden volgt hier nog een literatuurlijst.